De laatste witz van Paul Damen
hoe mijn dierbare vriend en hondenoppas iedereen fopte met zijn gefabuleerde jiddischkat
door Arthur van Amerongen
Ik vond het al vreemd dat Paul Damen niet naar mijn verjaardagsfuif was gekomen en ook niets van zich had laten horen. Hij was jarenlang mijn trouwe hondenoppas en bovendien dol op Portugal en de Algarve. Als een geroutineerde makelaar kon Paul moeiteloos de prijzen van markante gebouwen in Olhão die te koop stonden opdreunen. Hij was een wandelende encyclopedie en kon uren uitwijden over de kleinste details en ontpopte zich mettertijd als een heuse algarvoloog. Soms deed hij mij denken aan Kim Peek, de originele rainman. Vaak vroeg ik hem waarom hij zich niet definitief nestelde in Portugal, hij was immers pensionado? Dan begon hij over zijn kat en hoe hij toch ook erg gehecht was aan zijn woning in de Jordaan en aan café De Pels (het literaare circlejerkclubhuis dat ik steevast het voorportaal van de hel noem).
Over zijn staminee annex huiskamer gesproken: Paul was een uitbundige Brabantse kroegtijger en decennialang intens horecabezoek hadden roofbouw gepleegd op zijn lijf. Alleen al de sloten drank die wij samen genuttigd hebben, zouden voor een normaal en fatsoenlijk man fataal zijn geweest. Er zijn gelukkig nog bewegende beelden van een slanke Paul, een magere moi en onze matties René Zwaap en Mohamed El-Fers en een tafel vol bier bij de legendarische cd-presentatie van de joods-Rotterdamse volkszanger Leo Fuld in Eik en Linde in Amsterdam.
Paul kwakkelde met zijn gezondheid maar ik ging ervan uit dat hij net als ik 120 zou worden, tot ik vrijwel gelijktijdig van Esther Voet en Sabry Amroussi vernam dat Paul was overleden en even flink van slag was. De grote vraag vervolgens was hoe onze gemeenschappelijke vriend begraven moest worden, en vooral waar? Ik dacht meteen aan de joodse begraafplaats in Muiderberg maar er was een probleem want dan moest er een rabbinaal bewijs zijn van Paul’s jood-zijn, en dat was er niet. Ik regelde altijd zijn vliegticket als hij kwam oppassen en volgens zijn paspoort bleek hij Paulus Henricus Maria te heten. Welke jood heeft er nou Maria als doopnaam, dacht ik wel eens? Dat was een van die bizarre aspecten van Paultje: enerzijds was hij de gezellige roomse Brabo uit Oeteldonk waar je vreselijk mee kon zuipen, anderzijds was hij de felle zeer zionistische polemicus die snoeihard reageerde op alle uitspattingen van antisemitisme. Met lede ogen moest hij aanzien hoe Amsterdam sinds vorig jaar oktober degenereerde tot een bolwerk van onversneden jodenhaat, met de de jodenjacht als dieptepunt.
Ik sprak Leon de Winter over de kwestie en die zei het wel wat vreemd te vinden dat er in Amsterdam ineens een andere schrijvende jood uit Den Bosch opdook, die bovendien even oud was als hij. Zoveel joden waren er niet in het naoorlogse Oeteldonk. Wel was er voljoodse nicht van hem getrouwd met een Damen, maar die Damen was een toffelemoon van het houtje en de joodse nicht was een notoire temeier.
Hoe het ook zij, een joods begrafenis voor onze vriend Paul zat er niet in omdat er grote twijfels waren over zijn jiddischkat. Sabry Amroussi vertelde mij gekscherend dat er sowieso in geval van een lewaaie met een vergrootglas naar 10 joodse mannen moest worden gezocht, en naar een potje aarde uit Israël, waarbij Sabry aantekende dat Paul hem had toevertrouwd het liefst in een doosje bij het grofvuil te willen eindigen. Ondertussen schreef ik mede namens mijn hondjes een i.m. voor mijn dierbare dogsitter.
Via via legde het Nieuw Israëlietisch Weekblad, waarvan Damen nog hoofdredacteur was geweest, contact met Pauls jongere broer Han. Het NIW schreef: Die zou toch bewijs van die Joodse komaf kunnen leveren? Dat bleek niet het geval. Damen kwam uit een geslacht van rooms-katholieken. Zijn broer: “Er was niets Joods aan Paul.” Die mededeling wekte verwarring en verbazing. Hij schreef toch zelf over zijn in Sobibor vermoorde tantes? En zijn moeder die getraumatiseerd uit de oorlog was gekomen? Hij had toch een oom die meteen na de oorlog op alia was gegaan naar Israel? Zijn familie had hij verteld dat hij een cursus jodendom had gevolgd en nu Joods was, maar van een gioer of leergang was geen bewijs terug te vinden. De bevolkingsregisters en trouwaktes van de familie van Damen bewezen, aldus het NIW, dat er niets joods was aan Paul.
Ik vond het een bizarre ontwikkeling maar geheel in de geest van Paul, die de practical joke niet schuwde. Maar hier was meer aan de hand.
Mijn goede collega Wouter Laumans schreef een fraaie i.m. in Het Parool.
Daarin stond onder meer dit:
Damen groeide op in Den Bosch. Zijn moeder was een Joodse die tijdens de bezetting ondergedoken had gezeten. Om te ontsnappen aan de Holocaust had ze zich laten omdopen tot katholiek. Damen koesterde zijn Joodse roots. Al kon hij soms ook provocerend het Horst Wessellied, het lijflied van de nazipartij NSDAP, gaan staan zingen. “Hij heeft niet al te lang geleden op vrijdag bij ons gegeten. Wij doen altijd de hele Joodse hatseflats,” vertelt vriend Robbert Baruch. “En toen merkte ik dat hij eigenlijk heel weinig wist van het religieuze gedeelte van het jodendom. Uit een soort stoerheid zette hij zich daar denk ik tegen af.” “Paul was een typisch tweede generatiekind,” zegt Claudia Dekker, die vier jaar een relatie met Damen heeft gehad. “Hij heeft dat oorlogstrauma altijd met zich meegedragen. Bij hem uitte zich dat in een voortdurende strijd tegen de gevestigde orde.”
Ik moest meteen denken aan Boudewijn Maria Ignatius Büch (1948-2002).
Hanneloes Pen schreef dit over hem: Boudewijn wilde maar één ding: rijk en beroemd worden, én kunstenaar. Hij schreef gedichten en talloze (niet verstuurde) brieven over zijn alledaagse angsten. "Op zijn achttiende hield hij er al mee rekening dat er een biografie zou komen." Büch verzon gedurende zijn leven vele tragische verhalen. Rovers: "Hij had een zwart-romantisch ideaal. Hij wilde een gekweld leven leiden, een dichter zijn." Goethes Die Leiden des jungen Werthers verslond hij. Hij verzon een psychiatrische verleden, een zoon die was overleden, een Joodse vader met een oorlogstrauma die zelfmoord pleegde. Hij beweerde dat hij pedofiel was en aan parkinson en keelkanker leed. Rovers: "Als vrienden te dichtbij kwamen of zijn verhalen in twijfel trokken, verliet hij ze. Hij eist absolute loyaliteit. Iedere afwijzing, al was het het verzetten van een afspraak of verhuizing, vatte hij op als verraad." "Het verhaal over zijn verzonnen zoon werd hem op een dienblaadje aangereikt," zegt Rovers. Zijn lerares Marianne, op wie hij verliefd was, vernoemde haar zoon later naar Boudewijn. In een briefje aan Büch schreef ze: 'Hij is ook een beetje van jou.' Rovers: "Boudewijn had niet veel meer nodig om er een verhaal van te maken."
Op een goed gedocumenteerd relaas op de website van de familienamenbank las ik dit:
Het is overigens onzin dat Marinus Renirus Büch en Alida Johanna Elfers voor het fascisme naar Nederland gevluchte Duitse, Poolse, Russische of Italiaanse Joden waren, zoals Boudewijn Büch beweerde. Ze zijn beiden in Nederland geboren en van enige Joodse afkomst is geen sprake. Zoals de voornamen al doen vermoeden is de familie Buch katholiek.
Paul Damen staat in een lange traditie want in 2005 kwam Carl Friedman in opspraak. Wikipedia: Tot die tijd werd door haar boeken Tralievader en Twee koffers vol algemeen verondersteld dat zij van joodse komaf was. Friedman sprak deze veronderstelling nooit tegen. Haar vader Egbert Klop had weliswaar in een Duits concentratiekamp gezeten, maar was niet joods. Toch liet Friedman fragmenten uit Tralievader opnemen in een Amerikaanse bundel met teksten van nazaten van joodse holocaustoverlevenden. Bovendien had zij de achternaam van haar ex-man (van joodse komaf) David Friedman aangehouden. Iets dat vervolgens in 2005, toen haar meisjesnaam en haar katholieke afkomst werden onthuld, tot de conclusie heeft geleid dat haar werk gebaseerd zou zijn op fantasie. Zelf heeft Friedman nooit op de aantijgingen gereageerd. Haar uitgever en familie (die Friedmans veronderstelde joodse afkomst eveneens nooit hadden weersproken ) lieten weten dat haar belangrijkste werk Tralievader wel degelijk op feiten is gebaseerd en een sterk autobiografisch karakter heeft.
En dan is er het verhaal van Monica De Wael alias Misha Defonseca, (Etterbeek, 12 mei 1937) een Amerikaans-Belgisch schrijfster. Ze werd bekend door haar zogenoemd autobiografisch boek Misha: A Mémoire of the Holocaust Years (1997), waarvan ze einde februari 2008 bekende dat het een fictief verhaal is. Haar katholieke ouders zouden, volgens het verhaal in haar boek, in september 1941 als verzetsmensen opgepakt en naar Duitsland gebracht zijn, waar haar vader zou overleden zijn in Sonnenburg in mei 1944 en haar moeder in 1945. De Wael werd in België opgevoed door haar opa en later door haar oom.
Aanwijzingen dat haar boek een fictief verhaal betrof, waren al in een vroeg stadium - voor publicatie - opgemerkt. De criticus Lawrence L. Langer, die gevraagd was een flaptekst te schrijven, achtte het een onwaarschijnlijk verhaal. Hetzelfde gold voor de door hem geraadpleegde Holocaust-geleerde Raul Hilberg, en ook voor de schrijfster Bette Greene, die eveneens gevraagd was een flaptekst te schrijven. De joods-Duitse journalist en schrijver Henryk Broder schreef in 1996 al een sceptisch artikel in Der Spiegel. Niettemin werd het boek een bestseller. Nadat Defonseca door de Belgische krant Le Soir met onweerlegbare bewijzen was geconfronteerd, gaf ze op 29 februari 2008 toe het hele verhaal te hebben verzonnen. Uiteindelijk was er in mei 2014 een uitspraak van het gerechtshof van Massachusetts dat Misha Defonseca veroordeelde tot terugbetaling van een bedrag van ruim 16 miljoen euro.
En dan is er de Wilkomirski-affaire: Binjamin Wilkomirksi schreef een boek over zijn herinneringen aan de Holocaust en bleek alles te hebben verzonnen. Ook Wilkomirski staat in een lange traditie. Hier een paar voorbeelden: Fabian Wolff, Wolfgang Seibert, Moshe Peter Loth, Marie Sophie Hingst en Herman Rosenblat.
Ik heb werkelijk geen idee wat Paul bewoog om zich als joods voor te doen. Zijn fascinatie voor het joden ken ik als geen ander. De term angejiddeld zal weinig lezers wat zeggen maar het betreft iemand wiens liefde voor Joden groter is dan noodzakelijk.
Ik had bijna 20 jaar een joodse vriendin, en dus een klassieke joodse schoonmoeder die ook nog eens orthodox was. Ik ervoer het jodendom van mijn toenmalige lief als een warm bad met de kaarsen op vrijdag, de rituelen en de feestdag maar heb nooit overwogen om joods te worden want ik heb al problemen genoeg met mezelf.
De gioer (bekering tot het jodendom) is niet eenvoudig, nog even los van de verplichte besnijdenis.In Nederland is een kandidaat-bekeerling verplicht allerlei religieuze Hebreeuwse teksten en traktaten te kunnen lezen en interpreteren en wordt hij of zij geacht de complexe rituelen van de joodse feestdagen en de kleinste details van de kasjroet, de spijswetten, uit het hoofd te leren, zaken waarvan een groot deel van de Israëli's geen enkele notie van heeft. Bovendien moet de aspirant-jood ook nog eens uitvoerig beargumenteren waarom hij tot het jodendom wil toetreden. Er is een ongeschreven wet dat een kandidaat-bekeerling sowieso de eerste twee keer moet zakken voor zijn examen bij de rabbijn, met als gevolg dat een aanzienlijk deel van de proselieten in spe, en met name de gansjes die zich tijdens de werkvakantie in de kibboets hadden laten nemen, in dat stadium al afhaken. De judeofielen, die uit een vage lotsbetrokkenheid en een schuldgevoel vanwege de oorlog joods wilden worden, waren hardnekkiger. Ze vonden het jodendom exotisch, geniaal en superieur aan de andere godsdiensten en hoopten dat er door hun toetreding een kruisbestuiving plaats zou vinden.
Toen ik Hebreeuws studeerde aan het Juda Palache Instituut van de UVA, was er een nichtenstel, genaamd David en Jonathan. Ik ben er nooit achter gekomen of het hun echte namen waren. Jonathan deed net als Paultje joods. Hij was broodmager en vermoedelijk zo kaal als een kikker want hij droeg een krankzinnige pruik, een soort afro-model a la Angela Davis. Het queersetje was steevast in het leer gekleed. Aan hun riem bundelden enorme sleutelbossen waar een conciërge van een gemiddeld ROC u tegen zou zeggen. Jonathan had in zijn linker kontzak een gele zakdoek en studeerde voor chazzan (voorzanger in de synagoge), zo zei hij, maar zijn stem was niet om aan te horen. Met de joodse feestdagen namen Jonathan en David de traditionele daarbij horende lekkernijen mee, zoals khislach en hamansoren voor poerim. Jonathan had het steeds over zijn superjoodse tante Dora maar niemand nam hem serieus. Het tweetal haakte al snel af.
Veel van de studenten kwamen uit liefde voor Israël en het zionisme naar het instituut. De meisjes hadden iets verbetens. Ze waren vaak helblond en droegen een enorme Magen David, een davidsster, die hun nek zou breken als ze hem achterwaars over het hoofd zouden werpen. En ze waren fanatiek, roomser dan de paus. Ze leken mij geen aanwinst voor het jodendom. Op de faculteit Arabisch wemelde het ook van de bekeerlingen, hoofdzakelijk spuuglelijke meisjes uit de provincie die met een Turk, Marokkaan of Egyptenaar waren getrouwd.
De docent Modern Hebreeuws was joods geworden maar in zijn biografisch getinte leerboeken wemelde het van zijn dikke jiddische tantes die hun familieleden volstouwden met kippensoep en gefillte fisch.
Over uitkomen, de bekering tot het jodendom, werd bijzonder geheimzinnig gedaan, er lag een taboe op. Sommige joden deden er meewarig over: een goy of een shikse kon zich wel bekeren maar zou nooit de nesjomme krijgen, de joodse ziel. Wie joods wil worden zonder inspanningen en rabbinale haarkloverijen, kan een jodenbrevet kopen in Marokko. Een telg van de Franse Rothschild-familie was verliefd was geworden op een niet-joodse, zeer aantrekkelijk maar uiterst dom gansje. Hij wilde met haar trouwen - en zij begrijperlijkerwijs met hem - maar zijn familie had geëist dat de juffrouw eerst joods moest worden. Die voorwaarde mondde uit in een lijdensweg want de ene na de andere Franse rabbijn wees haar vertwijfeld de deur. Uiteindelijk was het in Marokko wel gelukt, waar een duistere rabbijn in Marrakech overstag was gegaan na een onbekend bedrag aan smeergeld te hebben geïnd.
Met Leon de Winter had ik het nog over een eventuele kaddisj op de begrafenis van Paul.
Strikt genomen is dat geen gebed voor de doden, maar voor de levenden om de glorie van God te vergroten. Bronnen uit de 12e eeuw melden dat rabbijn Jehuda ha Chasid toestemming gaf om kaddisj te zeggen voor een rechtvaardige niet-Jood die Joden in tijden van crisis redde. Deze uitspraak zou later worden uitgebreid tot gerim (bekeerde niet-Joden) om kaddisj te zeggen voor een overleden ouder.
Hoewel de gewoonte om kaddisj te zeggen voor een niet-Jood door de geschiedenis heen beperkt was tot enkele specifieke gevallen, is er nooit een verbod tegen geweest.
Zo herinner ik mij dat rabbijn Evers een kaddisj deed voor arabist Hans Jansen. Hoe het ook zij, ik ga mijn ouwe gabber vreselijk missen. We waren allebei dol op Allen Ginsberg en ik sluit af met zijn kaddisj. Rust in vrede, lieve gekke Paul.
Reaguursels
Dit wil je ook lezen
Het monster onder haar bed...
DILDO! DILDO! DILDO!