GoeVrijMiBo aan het kruis
Ik hoor niets meer van haar, en vroeger
Was 't ruisen van haar gewaad al vreugde;
Leeg en stil staat haar zaal,
Stof hoopt zich op, ongestoord,
Blaren ritselen verlangend langs 't raam –
Hoe kan ik haar dan missen?
Daar dat gordijn,
Gleed haar schim er niet langs?
Ruiste haar rok niet?
Kom, kom toch terug!
Prettig weekend. En be nice.
Een Eigen Huis, Een Plek In De VrijMiBo
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen,
Nooit vond ik ergens anders onderdak
Voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak,
Een tent werd door de stormwind meegenomen.
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.
Zolang ik weet dat ik in wildernis,
In steppen, stad en woud dat onderkomen
Kan vinden, deert mij geen bekommernis.
Het zal lang duren, maar de tijd zal komen
Dat vóór de nacht mij de oude kracht ontbreekt
En tevergeefs om zachte woorden smeekt,
Waarmee 'k weleer kon bouwen, en de aarde
Mij bergen moet en ik mij neerbuig naar de
Plek waar mijn graf in 't donker openbreekt.
Prettig weekend. En be nice.
Toch de VrijMiBo
Ik zag haar vaak, maar altijd verdwijnen
Om den hoek van de straat of met den schoonen droom
Waarin ze voorkwam, want ik had nooit veine:
Steeds was zij te ver, of ik te loom.
Toch zag ik haar ééns, aan de' oeverzoom
Van den Cocytus - o engelreine -
Mijn laatste kans, maar de trage stroom
Was er eerder bij: ach! ieder het zijne.
En ik nooit het mijne, want de onthulling
Van wat ik helderziend, zonneklaar
Eenmaal mocht aanschouwen, werd bij de vervulling
Meteen verzwolgen door de gulzige baar.
Nu is mijn Schoone een verrotte bark,
Daarop zocht ik mijn laatste toevlucht;
Zij draagt toch háár naam en lijkt het boegbeeld
Niet meer op háár dan een lier op een hark?
Prettig weekend. En be nice.